Het hotel waarin ik woon
wordt bevolkt door krijsende
papagaaien geketend aan
ongepoetste koperen stangen.
Ze herhalen mijn woorden
van vorige week, vorige maand,
een jaar geleden.
Toen klonken ze oprecht en waar,
nu afgesleten en vaal.

Het hotel waarin ik woon
heeft veel te veel gasten.
Midden in de nacht word ik gewekt
door een piccolo, die me uit bed sleurt
omdat anderen ook weleens willen slapen.
Ik dommel verder tegen een muur
met copulerende stellen en probeer
niet om te vallen.

De lopers in de gangen zijn
versleten herinneringen
die zo vaak op sloffen
door mijn hoofd sjokken
dat ze rafelig zijn geworden.
Ik kan die gedachten missen.
Ik loop en dwaal en vind
de uitgang niet en waar is een toilet?
Als ik nodig moet pissen.

De daden die ik vergeten ben,
roepen om hulp in mijn slaap.
Hun schrille stemmen stuiteren
als kaatsenballen door de hoge
marmeren gangen, fluisteren
zwarte geheimen in mijn oor
als ik wakker lig.
Het zijn hyena’s die huilen in
hun kooien en aan de tralies
knagen. Ik voer ze bloemkool
en broccoli.
Het hotel waarin ik woon
wordt bevolkt door vreemd volk
vol bewondering voor Lingo en
Linda de Mol. Ze kwetteren,
maar ik versta geen woord.
Niemand groet me als ik door de gangen slenter.
Meestal ben ik vergeten mijn gezicht
op te zetten. Als ik in de lobby
sta ben ik het zwarte gat
waar zij omheen lopen.