Ineens was mijn leven niet meer van mij.
Ik viel in slaap en het voelde
aan als een kwaadaardige droom.
Gnomen en dwergen naast mijn bed
slaken klamme keelklanken.

Hier lekte bloed,
daar piepten apparaatjes.
Er ratelden cijferreeksen,
die vertelden hoe groot mijn kansen zijn.
Machines puffen mijn bloed rond.

Mijn bed zweeft door de kamer,
de gordijnen willen me bijten,
glazen koepels fladderen met hun vleugels,
de toiletpot lacht me uit.

Het licht doet gek en het leven zeer.