Ik zag jagers
geconcentreerd
voorbereid op de
strijd op leven en dood.
-Zo keken ze toch-
Het wemelde van het
leven om hen heen.
Er was een kudde
losgebroken op de Hamershof.

Overal loerden jagers
naar figuurtjes die
ze moesten vangen.
Met verkleumde vingertjes
tikten ze op beeldschermpjes.
Ze wezen naar lege pleinen
en holden naar geestverschijningen
die verder niemand opmerkte.

Ze stonden in groepjes
geheimtaal te lispelen.
Ik hoorde de termen,
maar kon ze niet plaatsen.
Ik liep er langs,
mij zagen ze niet.

Ik zag de goudvissen
in hun sneakers klotsen.
De wolkbreuk verbond hun
wereld met die van mij.
Zij voelden de regen niet.
‘Ik ben superalert’, zei een jager.
Het water liep zijn kraag in.