Ik wou dat het
leven een fruitschaal was.
Dan zou ik de rotte appels
van de pijn lekker laten liggen
en kijken hoe het verderf
de schil aanvrat.
Ik zou de glimlach
van de bananen pellen.
De citroenen van verdriet
zou ik niet uitpersen,
maar in de sinaasappels
van zonneschijn
zou ik gretig bijten.
Het vocht zou in brede stromen
langs mijn kin lopen;
vlekken in mijn stoppelbaard.

Ik weet dat het leven
alleen maar een
wortelkanaalbehandeling is.
Als je eenmaal begonnen bent,
kun je niet meer terug.
Zelfs al kun je het niet meer
verdragen en wil je roepen:
‘Stop, ik stap op’.
Dan moet je verder leven
met open zenuwen.

Je kunt de pijn verdoven met
Ultracaïne,
Citonest,
Smirnoff,
Johnny Walker,
Heroïne.

Ik lig in een stoel,
kreunend,
mond wijd opengesperd,
blinde ogen van de angst,
tandartslampen geven me klappen
op mijn kin.

De mens heeft plekken in
zijn hart, die nog niet bestaan.
Daar komt het lijden binnen,
opdat zij zullen leven.