Uit je ziekenhuisraam
zie ik zwermen kraaien zweven.
Ze krassen hun zwarte
boodschap in het zwerk.

Jij was een astronaut, die
gekoppeld aan apparaten door je
eigen universum zweefde. Glazen daken
rezen op. Jij hing met je bed aan het plafond.

De tijd gaat druppelsgewijs voorbij.
Je voedsel komt uit een buisje.
De glimlach van de zuster is jouw zon.

Uit je raam zie ik kraaien nog zweven.
Maar die gier, die dagenlang op de
dakrand zat, is ineens verdwenen.