We kwamen samen.
Het circus was in de stad.
We gingen kijken wat ze wilden,
dachten en waar we heengingen.

 

Twee clowns, top of the bill,
weigerden op te treden,
omdat de spreekstalmeester
vals speelde. Een deel van
het publiek morde. Anderen
verklaarden: ‘hij durft het ten
minste te zeggen dat de elite
hem uitsloot’. De andere lachte.

 

De trapezewerkers boven in de tent
hadden hoogtevrees en vroegen om
een vangnet. De goochelaars wisten
niet meer wie ze waren. Ze lieten
paaseieren en kerstbomen in hun
mouw verdwijnen en gaven elkaar
de Zwarte Piet.

 

De jonge snaak was niet langer
tevreden met zijn rol in de
coulissen en liet zich bejubelen
door jonge meiden. Hij droeg een
gouden jasje en wiegde met zijn
heupen. Hij wilde niet langer
pauze-act zijn.

 

We wachten ademloos op de
leeuwen, de tijgers, de paarden
en de olifanten. Die mochten niet
meer optreden, want dat was zielig.
Voor dit gat was er geen plan B.
We schoven onrustig op de onze banken
en wisten we moeten verder kijken dan
onze neus lang was. Er is een groter geheel.

 

De spreekstalmeester riep de artiesten
bij elkaar en vroeg wat ze wilden doen:
‘Ik krijg het voor elkaar,’ riep één.
‘Samen begint bij mij,’ verklaarde een ander.
‘Voor de toekomst van onze kinderen,’ sprak een zwijgzaam type.
‘Normaal. Doen’, sprak een clown. Hij lachte niet meer.
‘De tent weer terug naar ons,’ bromde zijn collega. Hij mopperde dat iedereen tegen hem was.
‘Voor een betere tent,’ grapte een ander.
‘Samen vooruit,’ nam er nog een nogmaals het woord.

We gingen samen naar het circus en bekeken het
Gekrakeel.
Er was geen voorstelling.

Ze hadden geen idee.