‘Ach, lieve jongen,’ zegt de dame.

Ze pakt mijn handen beet. Ze noemt
mij al jaren ‘lieve jongen’.

Sommige misverstanden
zijn onuitroeibaar.

‘Weet je, na het eten,
lazen we altijd uit de bijbel.’

Ze streelt mijn wang.
Ik krijg kippenvel.

‘Dat doen we niet meer.
We lezen jouw bundel.

Dan denken we:
wat heeft hij toch een raar hoofd.’