Ik stond te worstelen met
levensvragen.

Eet ik vanavond Brussels lof of spruiten?
Ik wist het antwoord werkelijk niet.
Ik zag een vrouw met een rollator,
de air van een dame, maar haar knotje raakte los.
Ik negeerde de vlekken in haar kleren en de gaten.
Ze reed me bijna aan en lachte
haar groezelige kunsttanden bloot.
Ze wees met haar knokige vinger naar mij.

‘Ik hoor dat je dichter bent. Klopt dat?’
Ik liet mijn hoofd hangen, betrapt en knikte ja.
‘Doe je het al lang?’
‘Sinds mijn jeugd’, stamelde ik.
‘Dat had ik niet van je verwacht’, zei ze.

Mijn wangen gloeiden als de brandende braambos.
Ik geef toe aan verderfelijke neigingen
en ik stel mensen teleur.
Ik pakte rucola uit het
Rauwkosteiland en ijsbergsla.

Een gezond levende dichter
in een gestreken overhemd,
vouw in de pantalon.

Zelfs als bohémien ben
ik een mislukking.
Ik vond het oncomfortabel om dronken
in de goot te liggen.