‘Je moet postbode worden’,
zei de man die me de dag
rondreed dat mijn toekomstvisioen
veranderde in nachtmerries.
‘De mensen blijven altijd
post versturen. De overheid
is een goede werkgever,
die je nooit zal ontslaan.
Dan heb je zekerheid.’

Daar zat ik dan op de
achterbank en keek hoe de
werkelijkheid langs me gleed,
geen barstje te zien, het was
zo aangeharkt en zo braaf.
Mijn klasgenootjes kregen
harde plassertjes van het
woord ‘zekerheid’.

Eéntje wilde zelfs soldaat worden,
‘want dan ga je op je
vijftigste met pensioen en
heb je rust’, sprak deze 12-jarige
oude man. Er liep een stroompje
speeksel over zijn kin toen hij
aan zijn kalme oude dag dacht.

De toekomst was voor mij
een mistbank, een rotonde zonder
afrit. Deze beroepenmarkt een
tochtje door de hel. Wat bestonden er
veel beroepen die mij niet boeiden:
pijpfitter, lasser, timmerman.

Ik vroeg een leraar hoe ik
dichter kon worden. Hij schudde
zijn hoofd.
Even later kwam er een
busje voor rijden.