Net terug van het slagveld van rook,
roet en honger. Strijders dronken
water uit kraters, waarin lijken dobberden
en ratten het vlees weg knaagden.

We liepen door donkere lange gangen;
waarin jochies helden werden
en echte kerels lijken. Om elke hoek
wachtte de begerige dood op ons.
Het water klotste tegen onze enkels;
in het smerige schemerlicht dachten
wij dat het heldenbloed was.
Een vleermuis danste naar het licht.

Nu zingt een bandje op de kade
het lied van de gelukkige mensen.
Meisjes met heupbroeken wiegen
in de strelende zon. Ze knipogen en
werpen schalkse lachjes als granaten
in het rond. Ik eet meloensoep
met kleine lijkjes van parmaham.
Het bier verdrijft de rat van de dorst.

Dit is het slagveld van het leven.
De oorlog van bevrijde mensen,
die alles kunnen doen,
maar zich met hun leven
geen raad weten.