‘Heb je altijd geweten dat je auteur wilde worden?’ Deze vraag wordt mij de laatste tijd regelmatig gesteld. Het antwoord is simpel: Ja. De geschiedenis van de familie Te Winkel is redelijk nauwkeurig opgeschreven. Het wemelt van de leraren Nederlands, cathechiseermeesters, dagboekschrijvers en dominees. Een overgrootvader schreef in zijn dagboek: ‘De troepen van Napoleon trokken vandaag door ons dorp’. Dat geeft extra gevoel bij de geschiedenis.
De hele familie Te Winkel bestaat uit verhalenvertellers. Voor zover ik weet hebben we geen wiskundeleraren, accountants of rekenmeesters in de gelederen.
Persoonlijk vond ik de eerste vier jaar van mijn leven bijzonder vervelend. Ik kon niet lezen of schrijven, dus was er weinig om mij te vermaken. Ik luisterde eindeloos naar muziek. Maar dat gedoe met blokken en lego en techniek. Dat was niets voor mij. Ik verzon wel verhalen toen ik drie was en schreef die in hanenpoten in een schriftje.
Mijn vader was dominee, schreef een proefschrift en publiceerde daarna ongeveer 25 boeken. Hij zat altijd te schrijven. Na een ziekte had hij geen energie meer en verveelde hij zich, omdat hij niet kon schrijven. Hij publiceerde drie boeken over popmuziek en religie, die nogal de aandacht trokken. Als je meer wilt weten, ga je op mijn site naar werk van, klik je video’s aan en zie je hoe dat ging.
Mijn ouders vonden het prima dat ik journalist bij een krant was. Schrijven is schrijven, maar toen wijzigde mijn werkzaamheden en zat dagenlang artikelen van anderen te corrigeren. Mijn vader vond dat maar niets: ‘Heb je nou alweer een artikel over de vlegelmutsen zitten bewerken? Ga toch een roman schrijven. Dat vind je leuk.’ Dus nam ik ontslag en kondigde in de plaatselijke krant aan dat ik een roman ging schrijven: De pijnmachine. Goed idee, goede titel, maar nog niet af. Ik hou je op de hoogte.
Ik begon aan De Kloof. Mijn vader vond het geweldig, las het manuscript en gaf gevraagd en vooral ongevraagd advies. Hij wilde mee schrijven en dat mocht natuurlijk. ‘Maar alleen als je het goed vindt.’ Hij had er veel plezier in.
In april 2018 werd hij ernstig ziek en kwam hij op de IC terecht. De dokters wilden de behandeling stoppen, midden in de nacht. Ik stelde voor nog even alles uit de kast te halen. ‘Je weet niet hoe hij er morgenvroeg aan toe is,’ waarschuwden de artsen mij. ‘Misschien kan hij niet meer spreken.’ ‘Dat zien we dan morgen wel weer,’ antwoordde ik.
De volgende morgen belde een aarzelende, verbijsterde verpleegkundige: ‘je vader is wakker en vraagt naar je manuscript. Hij wil weer schrijven.’ ‘Ik kom het even brengen,’ zei ik. Later die dag liep ik de IC op: ‘Waar blijf je nou?’ vroeg mijn vader. ‘Weet je wel hoe saai het is?’ Daarna pakte hij een pen en begon te schrijven.