De dood is nu mijn buurman.
Om negen uur vertrekt hij
met een broodtrommeltje en
een thermoskan lauwe koffie.
De dood oogst de hele dag
Of wat hij dan ook maar doet.
Hij is een nijvere werker.

Om vijf uur komt hij moe, maar
voldaan weer thuis en parkeert
zijn lijkwagen op de oprit en
maakt zijn diner, veel rauwe
groente. Daarna drinkt hij een biertje
en kijkt naar ‘De slimste mens’.
Ik hoor hem gieren van de pret.

Iedere nacht droom ik dat ik dwaal
door lange gangen van een morsig hotel;
bladerend behang en boze papegaaien,
die obscene taal schreeuwen.

Ik dwaal. Ik dwaal maar.

Ik stap trillend uit bed, drink wat water.
Buiten staat de lijkwagen met een grijns.
De dood is nu mijn buurman.