Mijn moeder voert dropjes aan de
zombies op het bankje in de zon.
Ze kijken op van hun smartphones en
zeggen: ‘Dank u wel mevrouw, heel vriendelijk.’
Zulke beleefde hangjongeren.
Ze lachen als hongerige hyena’s.

Aan de struiken groeien gebruikte
condooms. Tussen de rottende bladeren
ontluiken lege chipszakjes. Ik hou van de
geur van wiet in de morgen.

In het winkelcentrum lopen
sprieterige pubers met oortjes in,
te spieden naar illegale fietsers.
Op hun rug staat de slogan:
‘Orde en Veiligheid’.
Ik verlangde vroeger naar chaos,
oorlog en vernietiging.

 

Waarom ben ik niet normaal?
denk ik in mijn schuttersputje tussen
mijn oren. Alles gist en gloeit en
tobt. Elke gedachte is een burgeroorlog,
elk woord een strijd op leven en dood.