Op 9/11 zat ik op de redactie van De Stad Amersfoort. Ik had de redactie van de krant afgerond en het groene licht gegeven dat die gedrukt mocht worden. De hele dag stond de radio aan en de nieuwsberichten waren niet veel bijzonders. Ik stond op het punt naar de persconferentie van het Amersfoortse college van burgemeester en wethouders te gaan, zoals elke dinsdag. Ineens hoorde ik dat er een vliegtuig in een toren van WTC in New York was gevlogen. Ik weet nog dat ik dit vreemd vond.  Hoe kun je nou tegen zo’n toren aanvliegen?
Ik reed de stad en parkeerde bij het Jorisplein. Ik liep het Stadhuis en ging naar de eerste verdieping waar de collegekamer was. In een andere kamer zag ik een televisietoestel en burgemeester Albertine van Vliet-Kuiper en wethouder Roel Boer. Ze keken roerloos naar het scherm. ‘Is dat het WTC?’ vroeg ik. ‘De tweede toren,’ zei Albertine. Toen was het wel duidelijk dat dit geen toeval was. We stonden te kijken en zagen de toren instorten. Daarna liepen we zwijgend naar de collegekamer. Na een paar minuten stilte zei de burgemeester: ‘Ik wil het met jullie hebben over bezwaren tegen kapvergunningen op de Stadsring. Dat lijkt nu wel heel futiel.’