Goed, we gingen dus een wedstrijd houden voor gedichten over cultureel erfgoed in bijvoorbeeld Amersfoort. Dat is een stad, heeft veel erfgoed. De dichters konden een plek in een bundel krijgen. Ik verspreidde persberichten, de bibliotheken Eemland zette het bericht op de site. Ik gaf interviews op de radio. Alles was klaar. Elke dag keek ik hoopvol in mij mailbox.

Er gebeurde niets.

Na een paar weken kwamen er voorzichtig enkele gedichten binnen, onder meer van Paul Vincent uit Vlaanderen. Zes dagen voor de deadline had ik 13 gedichten en sommigen niet zo geweldig. Ik begon knap zenuwachtig te worden. Mijn collega-organisatoren hebben hetzelfde ervaren. De dag dat ik constateerde dat het niet lekker liep, was er de onthulling van poëzieborden op Rusthof. Ik zat in de jury en ging dus kijken.
Toen de mensen van Rusthof hoorden dat het niet storm liep bij mijn wedstrijd mocht ik een oproep doen. Bij de sluiting had ik 48 gedichten en een groot aantal hele goede. En bij lange na niet allemaal van Rusthof-dichters. Wij zijn deadline-pushers, wij dichters.

Ik heb in de redactie van een tijdschrift gezeten en daar was de kwaliteit van de gedichten veel lager. Ik was blij, maar wat een stress.