Engelen zitten niet aan hun bureau om
met een kroontjespen hypnotiserende woorden
op papier te krabbelen; misschien
rijmend en met een dansend ritme.
Ze gieten hun zware zielenpijn niet in
stijlvolle sonnetten met een snik en
een grimlach aan het eind van elk vers.

Ze zweven ontspannen door de hemel,
blazen op een trompetje, terwijl ze met
hun vleugels fladderen. ’s Avonds komen
ze met hun maten samen op het strand,
drinken een biertje, lachen, maken een
geintje en houden een barbecue. Ze sterven
niet en hoeven dus ook niet te schrijven.

Ik zit met een verbeten gezicht aan tafel
en krabbel woorden op een wit papier.
Mijn pathetische poging om de dood te
verslaan. Maar als ik de glimlach van
ijn geliefde met een zomerdag vergelijk
Zweven mijn woorden niet door het zwerk,
Maar maak ik mezelf onsterflijk belachelijk.