Ik weet niet welke briljante spindoctor het verzon, maar in deze campagne gingen politici naar het volk, dus u en mij luisteren. Dat werd me toch een partij ongemakkelijk. Nou ja, luisteren is een groot woord. Mark Rutte vatte het prachtig samen toen ze hem naar zijn geleuter met Wilders vroegen. ‘Het was een goed debat. We hebben elkaar laten uit praten.’ Strikt genomen is wachten tot je een stilte hoort om je eigen verhaal te vervolgen iets anders dan luisteren.
Lodewijk Asscher en Alexander Pechtold stralen fysieke weerzin uit als iemand anders aan het woord is en dingen zeggen waar ze het niet mee eens zijn. Geert Wilders heeft het een stuk makkelijker. Hij heeft besloten dat hij weet hoe de wereld in elkaar zit. Hij doet waar hij zin in heeft, overlegt naar niemand en lult van nergens naar niets. Het begrip luisteren kent hij alleen van horen zeggen.
Aan dat luisteren bleek nog een behoorlijk nadeel te zitten. Mensen zeiden nog weleens dingen die een campagneteam niet verwacht en dan moesten de lijsttrekkers zelf logisch nadenken. Ja, pure paniek. Gisteravond wilde Seegers van de ChristenUnie over brandstoffen praten. Hij wilde dat Nederland binnen 30 jaar minder afhankelijk is van olie en gas. Toe maar. Binnen twee minuten stuiterde het gesprek van vluchtelingenstromen, overstromingen, naar de aardbevingen in Groningen en goed rentmeesterschap. Allemaal waar en behartigenswaardig, maar het heeft echt geen moer met elkaar te maken.
Politici die naar de burgers luisteren. Het maakt een dommige en armoedige indruk.