‘Het spijt me van je gebit,’ zei de man. Ik waardeerde het medeleven, maar had geen idee waar hij over sprak. ‘Je hebt een ongeluk gehad,’ probeerde hij te verduidelijken. ‘Vorig jaar.’
‘Mijn tanden waren niet kapot, hoor,’ antwoordde ik.
‘Dat is niet wat ik hoor.’
‘Wie heeft je dat dan verteld?’
‘Weet ik niet meer, maar je bent een keer of vijftien bij de tandarts geweest.’ Ik vertelde wat er echt gebeurd was. ‘Bizar,’ zei hij. ‘Goed om, even bijgepraat te hebben. ‘Hij aarzelde even. ‘Het spijt me van je tanden.’