Het meisje  reed het tankstation op en parkeerde de auto bij een pomp. Ze stapte uit en staarde naar de zijkant van de auto. Ze wist toch zeker dat er een tank zat. Hij zit aan de andere kant, gebaarde ik. Ze stapte in en parkeerde de auto bij de andere pomp. Het luikje ging niet op toen ze hem met haar hand aanraakte. Ze pakte een telefoon.
‘Pap, ik ben aan het tanken.’
‘Hoezo is dat raar?’ Ze haalde haar schouders op.
‘Hoe gaat dat luikje open?’ Haar gezicht betrok.
‘Met de sleutel?’ Ze bekeek de sleutel of het een toverstaf was. Ze wierp een blik naar mij, bang dat ik onbedaarlijk zou lachen als ze de sleutel gebruikte. Het lukte haar.
‘Ik zie nu een dop.’ Aarzelend bracht ze haar hand naar de dop, of ze bang was dat die als een slang ineens zou bijten. De dop maakte een merkwaardige geluid.
‘Pap, ik hoor een raar geluid.’
‘O, kan dat geen kwaad.’ Ze draaide hem los en hing de slang erin. ‘Er gebeurt niets, pap.’ Ineens pakte ze de hendel beet.
‘Hoe weet ik dat de tank vol is.’
‘O, merk ik dat wel.’ Ineens was ze klaar met tanken. Ze stapte in de auto en ik zag dat ze rijlaarzen droeg. Zou ze weten waar het voer bij een paard in moet?