Ik ben in deze periode blij dat ik geen verslaggever bij een plaatselijke of regionale krant meer ben. Hier in de buurt lijden veel boeren onder het gif in de eieren. Toen de vogelpest de Vallei teisterde, moest ik daar verhalen over schrijven. Er zijn altijd wel instanties, die informaties kunnen geven, maar die krijgt iedereen. De boeren probeerden hun levenswerk te redden en voelden weinig behoefte om mee te werken aan een verhaal van een journalist, die ze niet kenden. Ze wisten dat ik hen alleen belden, omdat ze in de stront zaten en ik wist dat zij dat wisten. Ongemakkelijk.
Toen in de buurt op boerderijen kippen werden geruimd, ben ik met een wijkagent het afgesloten gebied in gereden. Het was er onwerkelijk stil. Van een afstand zagen we hoe duizenden kippen tegelijkertijd in grote wagens werden gekieperd. Daar werden ze vergast.
Op de wegen stonden simpele dranghekken om het verkeer tegen te houden. Ik herinner me hoe belangrijk het was om de hekken goed terug te zetten, zodat het virus niet de kans kreeg om zich te verspreiden. Ik herinner me een praatje met een boze boer van een nog gezond bedrijf, die woedend was op een buurman, die de hekken in de berm liet staan. Ik merkte de waanzinnige druk, waaronder de mensen stonden. Ik ben blij dat ik de slachtoffers nu niet lastig hoef te vallen met domme vragen. Ze hebben het al moeilijk genoeg.