‘Kijk eens. Wat staat hier?’ Mijn klasgenote onderbrak mijn betoog over J.C. Bloem. We zaten in de vijfde klas van de middelbare school en hadden Nederlandse les. Ik sprak enthousiast en naïef over poëzie. Ik verkeerde in de veronderstelling dat iedereen dat mooi vond. Ach, gossie.
Ik keek naar het papier. Met hanenpoten stond daar KUT.
‘Nou, wat staat daar?’ Ik zei het woord. Ze schudde haar hoofd. ‘Ik schreef Kunst.’ Inderdaad zag ik heel klein een n en een s.
‘Zo denk ik over kunst. Rot toch eens op met die klote dichters.’
Het werd een gezellig jaar.