Op de parkeerplaats bij de supermarkt stond een auto geparkeerd; het raampje aan de bestuurderskant half open gedraaid. Achter het stuur zat een man. Zijn blik kon de poolkappen aan laten vriezen. Niet iemand tegen wie je kent zeggen dat het leven een cadeau is. Ik kwam zeven minuten later terug. Hij zat er nog steeds, bewegingsloos. Het duurde hem allemaal veel te lang; het wachten en het leven.
Een kwartiertje later zat de man er nog steeds. Als hij een blik op een boom richtte, vielen de blaadjes spontaan naar beneden. Achter me liep een grijze dame met twee jongetjes. Ze dansten en zongen. De man drukte op het dashboard. De kofferbak sprong open. ‘Wat duurde dat verdomme lang,’ sprak de man. De vrouw antwoordde niet. De jongens stapten zingend de auto in. Met een snelle korte draai reed de man weg. Hij gaf gas of hem belangwekkende taken wachten. De jongens zongen. De vrouw glimlachte.