‘Van mijn vrouw moet ik iets van Vogel kopen tegen vastzittende hoest.’
‘Druppels?’
‘Het doet pssst.’
‘Pssst?’
‘Pssst.’
‘Dit is het.’
‘Doet het pssst?
‘Ja. Pssst tegen vastzittende hoest.’
‘Mijn vrouw zal tevreden zijn.’