Vier jaar geleden ging ik op bezoek bij een tweetalige Vlaamse dichter in Brussel. Het was de dag van de kwartfinale van de WK-wedstrijd tussen België en Argentinië. ‘Onze enige hoop om België bij elkaar te houden is dat de Rode Duivels wereldkampioen worden. Anders valt dit land uit elkaar,’ zei hij. De hele stad zinderde van de spanning. Zou het voetbal het land redden? Best veel druk voor een clubje jongens, die ooit voor de lol tegen ene balletje begonnen te trappen.
Op weg naar huis hoorde ik hoe De Duivels tamelijk simpel werden uitgeschakeld. Iedereen in België keek naar de wedstrijd. Het was de eerste keer dat ik zomaar, zonder file, kon door rijden op de ring Antwerpen, sterker nog, het was er uitgestorven. Pas in Nederland zag ik de eerste auto’s, met Belgisch nummerbord, die heel hard naar het noorden reden. België verloor en de taalstrijd woekerde verder.
Twee weken geleden interviewde ik een oorsprong Vlaamse dichter op het feest van Demer Uitgeverij. Ineens held iemand een bord met 2-1 omhoog. Ik vroeg wat dat bord betekende. De Rode Duivels speelden en stonden voor. Tijdens de bijeenkomst brachten we steeds onze Vlaamse vrienden op de hoogte van de stand; dit was meer dan een potje voetbal. De dichter zei: ‘Alleen bij voetbal en bij wielrennen maakt het niet uit of iemand Waals of Vlaams is’.
De voetballers hebben een spotje gemaakt voor een of ander merk. Ze kijken stoer de camera in en dan zie je de tekst ‘We are Belgium’. Dat is best heftig; een statement. Ik ben de komende week voor de Rode Duivels