De vrouwen zaten te keuvelen in de zon. De lente danste door het winkelcentrum. De zon scheen. Het was winter in hun ogen, het regende in hun hart. Ze spraken over hun vrienden, allemaal niet zo vreselijk oud. Het was kwartetten met de dood: geniepige kankers, hartinfarcten, spierziektes; van alles kwam voorbij. Wat kan een mens aan veel nare ziektes doodgaan.
Er viel een stilte. Soms denk ik: ‘de vraag is niet of we doodgaan, maar wanneer.’ Ik zag dat de andere vrouw haar ogen open sperde. Er opende zich een afgrond onder haar voeten.