Ruben Kooistra liep met een ego als een kerstbal het hippe Amersfoortse restaurant binnen voor de date, die uiteindelijk zijn dromen en carrière zou verwoesten.
Diverse gasten stootten elkaar aan. Zie je dat, daar komt dat jonge, talentvolle raadslid binnen. Deze man zou zeker heel belangrijk worden.
Ruben Kooistra zou zomaar de nieuwe koning van de stad kunnen worden. Elke ochtend in zijn bed bedacht hij op welke manier hij zijn invloed kon vergroten en wat hij tegen wie moest zeggen. Hij leefde voor gerechtigheid en niet voor gezelligheid; mensen waren er om te gebruiken of te neuken. Slechts in bijzondere gevallen stond hij zichzelf de luxe toe van iemand te houden.
De gerant nam Rubens jas aan, veegde stofjes van zijn colbert en begeleidde hem naar zijn tafeltje, waar Rebecca Malenstein als een vamp zat te wachten. In het restaurant hingen foto’s van belangrijke stadgenoten, die met de eigenaar geposeerd hadden. Een foto aan de muur van dit restaurant was hét bewijs dat je het gemaakt had in de stad.
Ruben zag een foto van Piet Polderman, wethouder van de PvdA en zijn politieke vader, die poseerde met de eigenaar en enkele hem onbekende heren. Er waren nog maar een paar lege plekken op de muur.
‘Ik wil ook wel met je poseren,’ zei Ruben. ‘Ik zal iets groots voor de mensheid tot stand brengen.’
‘We zullen zien wel,’ antwoordde de eigenaar. De eigenaar had al veel mensen zien sneuvelen op weg naar de top. Hij wilde geen losers aan de muur.
Voor dit eerste afspraakje droeg Rebecca een zwarte jurk met blote armen en dunne bandjes. Een witte sjaal had ze nonchalant over haar schouders geslagen. Ze had haar geblondeerde haar opgestoken, haar pikzwarte wenkbrauwen geëpileerd, zich geraffineerd opgemaakt en droeg een rode bloem in haar lokken. Ze voelde zich een trippelend cliché op hoge hakken, maar dat was ongetwijfeld wat Ruben verlangde.

Ze gedroeg zich zoals mensen van haar verwachtten, omdat ze anders niet geaccepteerd zou worden. Rebecca wachtte op hem, zoals een krokodil op zijn prooi loert. Van een afstand zag ze er ongevaarlijk en loom uit. Je merkte pas dat ze toesloeg als haar tanden in je been hingen. Vanavond wilde zij Ruben om haar vinger winden. Rebecca was een professionele pleaser en nieuwsjager bij de plaatselijke krant De Stadsbron; een krant in de problemen vanwege te lage advertentieopbrengsten. Zij wilde alles doen om haar baan te houden.
Haar collega’s hadden die dag direct gezien dat ze beter gekleed was dan normaal. ‘Zo, ga je vanavond uit eten?’ had Ruud gevraagd.
‘Wordt het heftige seks?’ vroeg Elisabeth. Ze nam met haar mobiel een foto van Rebecca. ‘Dan kunnen we morgen controleren of je vannacht thuis geslapen hebt.’
‘Je ziet er geweldig uit,’ zei Ruben.
‘Jij ook wel,’ antwoordde Rebecca.
Objectief zag Ruben er keurig uit. Zijn haar was gekapt. Hij droeg een onberispelijk overhemd met een bijpassende stropdas en een modieuze pantalon.

Het deed haar niets. Rebecca hield meer van ruigere types; mannen zonder stropdas. Zij was ervan overtuigd dat hij een grote politieke, bestuurlijke loopbaan zou krijgen. Zijn sociaaldemocratische voorgangers woonden allemaal in panden aan de grachtengordel of in kasteelachtige landhuizen. Ze wilde niets liever dan de afgetimmerde flats, waarin ze al zo lang woonde, eindelijk vaarwel zeggen en fatsoenlijk wonen in een huis waar warm water uit de douche kwam.

Ruben straalde uit dat alle aandacht hem toe kwamen. Uiteraard voelde hij dat de ogen van de mensen hem volgden, maar hij deed of hij het niet merkte. Natuurlijk keek men naar hem. Hij was de roze olifant in de kamer. Ruben nam besluiten over de inrichting van hun straat en het groenonderhoud in hun buurt. Hij kon hun leefwereld ingrijpend veranderen; een heerlijk gevoel.

Gerhard te Winkel, De Kloof. Uitgeverij Magonia. ISBN 978 94 92241 436. € 23,95