Daar lag ik dan in de tandartsstoel. Een felle lamp in mijn gezicht. Uit mijn ooghoek, zag ik de tandarts bezig, vol zelfvertrouwen, man van de wereld. Hij straalde uit: ik weet wat ik doe en ik doe het goed.
Hij pakte een tang en trok mijn verstandskies.
‘Krak,’ zei de kies.
De arts keek naar het stompje kies in zijn tang.
‘Kut,’ zei hij.
‘Godverdomme,’ zei hij.
‘Kut,’ riep hij.
‘Godverdomme,’ schreeuwde hij.
‘Schrijf zwaardere pijnstillers uit,’ riep hij tegen zijn assistente. ‘Leg een doek over zijn ogen.’
Toen keek hij mij aan.
‘U hoeft zich geen zorgen te maken, meneer.’
‘Te laat’, antwoordde ik.

Ik kon een week niet praten; wel lekker voor mijn omgeving…