Mijn vader haalde gisteren de post uit de brievenbus, wat folders, een verdwaald tijdschrift en een brief van het koninklijk huis.
Collega’s van mij specialiseren zich in kort absurd proza, maar ik denk niet dat ze dit kunnen overtreffen.
Het was een brief van de koning en de koningin, nee, namens hen. In de brief staat dat de koning en de koningin vernomen hebben dat mijn ouders morgen 60 jaar getrouwd zijn, dat ze hen graag persoonlijk willen feliciteren en dat ze hun secretaris hebben gevraagd een brief te sturen.
Ik probeer me een beeld bij deze zinnen voor te stellen.
De koning heeft een overleg met zijn secretaris. Ze hebben het over de oorlog in Syrië, de aandelenkoersen, de toestand in Noord-Korea. Dan zegt de koning: ‘verder nog iets wat ik moet weten?’ ‘Nou,’ zegt de secretaris. ‘Jan en Kunnie te Winkel zijn zondag 60 jaar getrouwd.’
‘Leuk,’ zegt de koning. ‘Stuur ze een brief.’
‘Geen boekenbon?’
‘Nee, dat wordt te duur.’
‘Ook namens uw vrouw?’
‘Vraag het haar maar.’
Hij hoeft niet naar haar op zoek, want ze staat al in zijn kamer bij het bureau. ‘Zeg, vergeet je niet een brief te sturen?’
Maandag komt de burgemeester op bezoek. Nou, nou, nou.