‘Winkelen is zo topsport,’ zei de mevrouw, die voor me stond in de supermarkt. Ze legde een lawine Pringels op de rolband. Ze had de halve Noordzee aan ingemaakte makreel, de hele voorraad Peijenburg koeken, een halve slachterij vleeswaren, massa’s olijven, kilo’s gehakt. In de winkel was bijna geen groente meer te krijgen. Het ging maar door, die boodschappen, er kwam geen einde aan.
‘Ik ga naar Oostenrijk op vakantie,’ verklaarde de vrouw. De kassière knikte. ‘Ja, dan moet je wel,’ antwoordde ze.
‘Morgen kom ik de rest halen. Dan reizen we af’, zei de vrouw en ze straalde uit dat ze goed bezig was.
Hoe doen die Oostenrijkers dat?, vroeg ik me af. Overleven in een land waar geen voedsel te krijgen is.