Ik lees net een afkondiging van een voordracht van een dichteres. Over haar schreef de organisatie: ‘Ze gaat op papier op zoek naar het zegbare van poëzie’. Dat klinkt mij in de oren als een berg opgewarmde kouwe drukte en dikdoenerij. Als zij vooral goed op papier is, moet ze vooral niet gaan voordragen, denk ik dan maar. Dat arme, arme publiek.
Ik heb de eer gehad om veel van dit soort dichters te mogen horen. In de praktijk fladderen de woorden nooit als vlinders uit hun mond, maar vallen meer als scheppen grind op de grond. Meestal hebben ze potdichte, mistige gedichten, waar mensen geïntimideerd naar luisteren. Dichters zijn voorwereldlijke fabeldieren, die de werkelijkheid heel anders beleven, dat denken de toeschouwers. Daar klapt het puibliek dan hard voor, maar wat ze horen vertelt niets over hun leven en als het tegenzit ook niet over de belevenissen van de schrijver. Bij mij werkt zo’n plaatje onweerstaanbaar op de lachspieren.
Ik hoor nog weleens dat mijn voordracht te grappig is. Ik zoek dan weer hele andere grenzen…