‘Wil je niet zo aankijken?’ zegt het magere mannetje dat een zakdoek tegen zijn neus drukt. ‘Ik word daar nerveus van.’ Hij heet Nigel Short, is ziek en hij wordt beroerd van mij, uitermate beroerd.
Short is schaker van beroep en staat op het punt om de wereldtitel te schaken tegen Garri Kasparov. Nu doet hij, deze mentaal geharde man, een simultaan in Amersfoort.
En laten we eerlijk zijn, het gaat niet goed. Vanaf het moment dat hij me een hand gaf, wordt Short zenuwachtig van me en heeft hij een hekel aan me. Ik moet eerlijk zeggen, dat is gelukkig geheel wederzijds.
De wereldtopper speelt waarschijnlijk de slechtste partij uit zijn loopbaan. Ik kijk hem verbaasd aan, want ik zie wel tien manieren waarop hij kan winnen. Hij staat te trillen en doet de éné beroerde zet na de andere.
Bij de volgende zet, speel ik een stuk en kijk naar mijn buurman. Mijn tegenstander vraagt me in het Engels of ik weg wil gaan bij het bord. Ik stoor zijn denkproces. ‘Geef remise, dan ben je van me af,’ stel ik voor. Alexander Pechtold kijkt tijdens een heftig debat vriendelijk naar Geert Wilders, echt veel vriendelijker.
Grootmeester John van der Wiel komt zijn vriend Nigel ophalen en schrikt van diens toestand. Van der Wiel vraagt me of ik op wil houden zijn vriend te pesten. ‘Ik zit hier alleen maar. Ik doe toch niets’, antwoord ik. Het maakt geen enkele indruk.
Uiteindelijk wint Short. Ik steek mijn hand uit. Hij weigert die. ‘Klootzak,’ sist ie. Kasparov had later nog redelijk veel moeite met Short. Hij had natuurlijk gewoon mij in zijn begeleidingsteam moeten zetten.