Ik sta in een donkere kamer.
Een man met een hoofdkapje en mondlapje
geeft me macht over leven en dood.

Hij wijst naar een roerloze man in een bed.
‘Gaan we behandelen of
laten we je vader waardig dood gaan?’

Ik krijg gelukkig de voldoende tijd om
na te denken; zo’n twee seconden.
Dood klopt op de deur. Zet de deur niet
voor hem open, geef hem geen stoel.

Ik moest even God zijn.
Het beviel me niet.