Ik liep de supermarkt in om te vragen waarom er geen wortel-appelsap was. Waarom kan toch geen dag zonder problemen zijn? Bij het hek van het zelfscanplein stond een supermarktmeisje. Ze keek naar een punt, ze keek naar een punt en had nergens anders oog voor. De vrouw achter de kassa scande een artikel, keek over haar schouder, scande een artikel en keek over haar schouder. Normaal maakte ze met iedereen een praatje. Nu keek ze en scande ze. Ik keek de gangpaden in, die waren leeg. Er stonden lange rijen stil voor de kassa. Niemand sprak. Iedereen keek met beschaamde fascinatie naar één punt. Ze wisten dat ze eigenlijk niet moesten staren, maar ja, de menselijke natuur…
Op een bankje zat een oude dame. Haar geest zweefde over de wateren. Ze wreef met haar hand over haar arm. Om haar stonden zeven supermarktmedewerkers te overleggen wat te doen. Twee liepen met ferme passen en forse gebaren weg. Ze vonden dat er iets moest gebeuren. De vrouw kwam bij zinnen en bedacht: ze hebben me op een bankje gezet. Er staan vijftig mensen naar me te kijken. Al die belangstelling vond ze niet fijn. Ze gebaarde dat ze weg wilde. De eigenaar schudde nee. De vrouw wreef over haar arm. Ik zag dat ze tegen zichzelf zei dat het allemaal best meeviel om maar niet in paniek te raken. Even deed ze een poging om overeind te komen. Het personeel hoefde haar niet tegen te houden. De benen luisterden niet meer naar het baasje. Haar lichaam gaf niet thuis. Een jongen belde. De vrouw ontspande zich en ontkende niet langer.
Ik liep naar buiten. Vijf minuten later kwam er een ambulance met loeiende sirenes aan rijden.